Het leven op en om een kasteel

Geplaatst op zaterdag 22 december 2001 @ 17:01 , 1092 keer bekeken

De meeste kastelen die gebouwd werden waren bedoeld om in te wonen. Koningen en hoge adel waren degene die vaak in de kastelen woonden . Ze hadden vaak wel meer dan een kasteel. Door het jaar heen reisden ze dan heen en weer tussen hun kastelen. De gewone ridders woonden vaak in kleinere versterkte landhuizen, die wel een grote zaal en soms ook een kapel hadden. Ridders leefden samen met hun familie, pages en schildknapen, soldaten , bedienden, koks en stalknechten. In het kasteel zorgde de kasteelvrouwe dat alles goed geregeld werd. Zij lette op de bedienden en ontving bezoek van andere adellijke dames. Als de kasteelheer er niet was zorgde zij ervoor dat de voorraden met eten aangevuld werden en bezocht zij zelf ook de boerderijen. Die tijd was een echte mannen wereld waarin vrouwen niet echt serieus genomen werden. Jammer voor de kasteelvrouwe , want zij mocht geen land bezitten of een testament hebben. De kinderen mochten vrij in het kasteel rondlopen en spelen. Ze liepen de stalknechten in de weg of werden verjaagd uit de keuken als ze weer eens van het eten hadden zitten snoepen. In de zomer konden ze lekker buiten spelen en in de winter zaten ze veel binnen bij het vuur waar hun moeder borduurde en verhalen vertelde. Naast het spelen moesten de kinderen ook wel mee helpen in het huishouden en kregen les. Vanaf hun zes jaar werden de kinderen naar een ander kasteel gestuurd. Daar leerden de jongens vechten en werden opgeleid tot pages. Meisjes daarin tegen leerden nette manieren bij en hoe zij het huishouden moesten regelen. Op veertien jarige leeftijd werd men uitgehuwelijkt. Dit lijkt voor onze begrippen heel jong, maar je moet bedenken dat de mensen van toen niet ouder werden dan veertig jaar.


Vroeg in de middeleeuwen waren de kastelen en huizen vaak koud en vochtig. Dit kwam omdat men toen nog geen glazen in de ramen had. Glas bestond toen al wel maar het was in die tijd een duur en lux iets. In plaats van glazen ramen hadden ze tralies en luiken. Als je dus wat daglicht wilde zien of gewoon naar buiten wilde kijken kreeg je altijd de wind van buiten erbij. Gelukkig hadden de meeste kamers een eigen open haard waardoor je er toch prettig kon wonen. In de torens van het kasteel bevonden zich meestal de kamers. Het bovenste deel van de toren was het vertrek van de persoonlijke bedienden van de kasteelvrouwe. Al het linnengoed werd daar ook in opgeborgen. De kamer daaronder was de leef -en slaapkamer van de hofdame. Daaronder kwam de privé-woonkamer van de kasteel heer. Daar at hij en kon hij uitrusten. In de kelder werden wapens en kostbaarheden bewaard. Kastelen werden vaak bezocht door rondreizende artiesten. Zij zorgden voor vermaak. De kasteelheer en kasteelvrouwe maakten zelf ook graag muziek, zongen en maakten gedichten. Verder vermaakten zij zich door te schaken, te borduren (vrouw) en te luisteren naar ridderverhalen.


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: