Geplaatst op donderdag 26 december 2002 @ 15:07 , 1419 keer bekeken
Het kasteel van Beersel, een waterburcht, is één van de weinige, goed bewaarde voorbeelden van middeleeuwse krijgsbouwkunde in België. Het staat er nog zoals het er uitzag tegen het einde van de 15e eeuw, - het werd nooit tot lustslot verbouwd -, zodat de bezoeker dadelijk ervaart, hoe er in een middeleeuws, versterkt kasteel geleefd werd.
Beschrijving van het kasteelTussen de jaren 1300 en 1310 werd het opgetrokken als vooruitgeschoven verdedigingspost van Brussel. Na de bestorming en de plundering door de Brusselaars in 1489 werd het gedeeltelijk herbouwd. Van die tijd dagtekenen de spitse daken en trapgevels.
Het jaartal 1617 in ankers aangebracht, herinnert aan latere restauratiewerken. De ellipsvormige, door grachten omgeven burcht, bood met haar hoge, zware muren en torens, grote weerstand aan de belegeraars.
Een moeilijk te overschrijden en niet te vernielen hindernis vormden de grachten en de moerassige omgeving langs het oosten, het zuiden en het westen. Daarom kozen de aanvallers liefst de zwakkere noordzijde, waar het kastel aansloot op een hoogvlakte. Echt ingenomen en verwoest werd de burcht slechts eenmaal, zoals reeds gezegd, in 1489 en wel door de Brusselaars, die in opstand waren gekomen tegen Keizer Maximiliaan.
Na het herstel van de vrede, betaalden zij zelf de restauratiekosten. Dit verklaart waarom langs de buitenzijde vooral, twee verschillende periodes in de bouw te onderscheiden zijn.
Van de 14e eeuw dagtekenen de met rode Brabantse zandsteen omlijste schietgaten, die nagenoeg alle dichtgemetseld zijn. De andere met witte zandsteen afgeboorde schietgaten werden aangebracht op het einde van de 15e eeuw en dienden voor de opstelling van geschut. Ook de kantelen zijn in witte zandsteen.
Thans beheersen drie machtige torens het kasteel. Destijds zou er ook een vierde, kleinere toren langs de noordkant bestaan hebben. De verdedigingsmiddelen waren naar klassiek patroon: brede, diepe grachten rondom het kasteel, een ophaalbrug, kantelen op de torens, schietgaten in de muren en in de torens, op min of meer regelmatige afstanden aangebracht, een werpgat om de vijanden te treffen, die er zouden in gelukken de toegangspoort in te beuken. Ronde, uitstekende torens zorgen voor de zijwaartse bestrijking.
Beersel, met zijn drie indrukwekkende ronde torens, mist echter een donjon, het uiterste verdedigingsoord. Iedere toren kon evenwel afzonderlijk verdedigd worden door naar de binnenplaats gerichte schietgaten. Dit in geval de vijand binnen de ringmuur doorgedrongen was.
De tweede en derde toren zijn geflankeerd door wachttorentjes, van waaruit recht naar beneden kon geschoten worden. Tussen die tweede en derde toren zijn twee openingen in de walgang zichtbaar. Zij dienden als ultieme ontsnappingsmogelijkheid. In een noodsituatie kon men langs daar ontkomen of kon een bode naar buiten geraken. Dat gebeurde meestal 's nachts. De mannen lieten zich langs die gaten in het water zakken en bereikten al zwemmend de andere oever. Vanzelfsprekend waren die openingen langs de moerassige kant aangebracht, waar geen aanvallers te vrezen waren.
Men zal opmerken, dat de vensters aan de buitenkant smal en laag zijn. Alle licht moest langs de binnenkant komen. De enkele grotere vensters aan de buitenzijde zijn van een latere periode. Meer dan waarschijnlijk heeft de derde toren, de hoogste, als uitkijkpost gediend. Van hieruit kon de torenwachter naar alle windstreken uitkijken.
Een bezoek in het kasteelOver de omheininggracht was een houten brug geworpen, derwijze dat zij in geval van belegering gemakkelijk kon vernield worden. Men heeft er de grondvesten van weergevonden en ze weer precies in haar oorspronkelijke gedaante hersteld.
De herbouwde ophaalbrug werkt nog zoals in de middeleeuwen. De assen van de ijzeren klossen, waarop de kettingen van de brug werden opgewonden, zijn nog voorzien van de wig en de taatspot, waarin de as van de brug draait. Eens de met ijzer beslagen ingangspoort voorbij, komt men in een lange, gewelfde gang.
Aan de rechterkant bevindt zich een wachtlokaal, voorzien van een schouw en een latrine. Van uit dit lokaal kon de poort afgegrendeld worden met een zware balk, die door een opening in de muur voor de poort geschoven werd.
In het gewelf van de gang bemerkt men het spoor van een groot werpgat, dat achteraf dichtgestopt werd. Door dit werpgat kon men met kokende olie, stenen of stukken schroot, de vijand bestoken, die erin geslaagd was de toegangspoort in te beuken.
De tweede deur rechts geeft toegang tot een wenteltrap, die naar de eerste toren leidt.
Op de eerste verdieping ervan is de zaal voor de bediening van de stormegge, die in geval van nood vóór de ingangspoort kon neergelaten worden. Men ziet er nog een grote steen met klampen, waarmee de windas van de egge tegen de grond gehouden werd. Erboven bestaat nog de balk, waaraan de katrol van de egge bevestigd was.
De zaal bezit een grote, 15e eeuwse schouw met haardplaat en haardijzers. Toen Victor Hugo er in 1857 een bezoek bracht, kon hij niet nalaten er een romantisch vers aan te wijden.
Op de tweede verdieping ligt de slaapkamer met alkoof van de kasteelheren. Zij ziet er nog 14e eeuws uit, met haar naakte, bakstenen muren. Wellicht waren die toen met muurschilderingen of tapijtwerk bekleed.
De vloer werd trouw aangepast bij het nog resterende rode, zandstenen plaveisel. De vensters hadden geen ruiten. In de 14e eeuw werden ze met luiken of geolied papier afgeschermd. De vensters naar de buitenkant kwamen er pas op het einde van de 15e eeuw.
De zaal op de derde verdieping werd gebruikt als wapenarsenaal, zoals dat ook het geval was met de bovenste verdieping van elke toren. Nog hoger is de toegang tot de rondegang, met verdedigingswerken uit de 14e eeuw.
Door de werpgaten werden de aanvallers met stenen bekogeld, terwijl kruisboogschutters van achter de kantelen hun pijlen afschoten.
Wij dalen terug tot de eerste verdieping en volgen de smalle walgang tot aan de tweede toren, die als verblijf voor de soldaten en als wapenopslagplaats diende. Ook de tweede toren heeft drie verdiepingen met dezelfde verdedigingsuitrusting en daarenboven nog twee uitspringende, van werpgaten voorziene hoektorentjes. Als wij de rondgang voortzetten, bemerken wij tussen de tweede en de derde toren, twee gapende openingen waarvan het nut reeds besproken is.
Op de eerste verdieping van de derde toren vinden wij de ridderzaal met een gotisch gewelf uit de 15e eeuw. Op de twee sluitstenen staat het wapenschild van Hendrik III van Witthem, met de versierselen van het Gulden Vlies.
Langs een deurtje links volgen we verder de niet gerestaureerde walgang en dalen langs een trap, even vóór de ingang van de eerste toren, naar de binnenplaats af.
Aan de linkerzijde bevindt zich de gevangenis. Een opening in de grond, die met het oog op de veiligheid van de bezoekers met een muurtje omgeven is, was de enige toegang. In de put is nu een ladder aangebracht om de nieuwsgierigen toegang tot de kerker te geven. De gevangenis bestond uit twee gewelfde ruimten. Het was er zeer vochtig, omwille van de ondergrondse ligging vlakbij de grachten. In één ervan kunt u nog een latrine van de gevangenen zien. In de andere ruimte geeft een klein schietgat uit op het water, en dat moest de gevangenen van lucht en een weinig licht voorzien. Wellicht waren die zogezegde kerkers niet meer dan cisternen.
De vestigingmuur aan de rechterzijde van de binnenkoer (westen) bleef ongedeerd zoals hij er in de 14e eeuw, met zijn schietgaten en werpgaten uitzag. Alleen werden er twee vensters in aangebracht met de restauratie op het einde van de 15e eeuw. De linkermuur (oosten) is na de belegering van 1489 gewijzigd. U bemerkt dat aan deze zijde de schietgaten cilindervorming zijn om het gebruik van de lange, smalle kanonnen uit die tijd mogelijk te maken.
Onder deze schietgaten bestaan nog de sporen van de oorspronkelijke smalle schietgleuven. Achteraan op de binnenkoer zijn de schietgaten gedicht, werden getraliede vensters aangebracht en werd een woonhuis met keuken, waterput en kelderverdieping gebouw, waarvan nog een gewelfde kelder bestaat.
In een hoek, rechts van de binnenplaats, stond de kapel.
Men veronderstelt dat de gerechtszaal zich op de benedenverdieping van de derde toren bevond. Hier werden enkele foltertuigen samengebracht: in het midden de pijnbank met kettingen om armen en benen van het slachtoffer vast te maken en houten blokken, waarop hem de ledematen gebroken werden. Opzij in de muur is er een klein kerkerhol, waarin de veroordeelde slechts gebukt kon staan. Twee middeleeuwse koffers en een antieke haardplaat zijn er ook nog te zien.
De drie grote schietgaten in de zeer dikke muren van deze zaal werden na 1489 veranderd. De centrale opening werd afgerond om de loop van de kanonnen door te laten. Deze draaiden op een spil die vastzat op een ijzeren staaf in ieder schietgat.Het zal de bezoeker niet ontgaan zijn dat het kasteel overvloedig van werpgaten voorzien is. Dat maakte het gemakkelijk de aanvallers, die met ladders de torens wilden beklimmen, af te weren.
Alle vensters in de buitenmuren werden slechts op het einde van de 15e eeuw aangebracht, ter vervanging van de schietgaten. Zij zijn vrij klein en voorzien van eiken luiken. De verlichting der vertrekken geschiedde langs grotere vensters aan de binnenzijde.
Het kasteel van Beersel mag aanzien worden als een zeldzaam en volledig voorbeeld van middeleeuwse vestingbouw en is daarom van grote historische waarde. Bij de ingang van het domein werd in 1933 een Bruegeliaanse herberg gebouwd, die in 1966 nog werd vergroot. In 1967 werd een portiersloge in lokale stijl opgetrokken.
Vanaf 1966 werd een aanvang gemaakt met de aanleg van het park onder leiding van wijlen Ridder Joseph de Ghellinck d'Elseghem.
En voor ontspanning, een strip die zich afspeelt in het kasteel van Beersel:
INFO:
Kasteel van Beersel
Lotsestraat z/n
B-1650 Beersel
Tel. 02 331 00 24